All official European Union website addresses are in the europa.eu domain.
See all EU institutions and bodiesDoe iets voor onze planeet, print deze pagina alleen als dat nodig is. Zelfs een kleine actie kan een enorm verschil maken als miljoenen mensen dat doen!
Article
Landbouw is van oudsher meer dan alleen het produceren van voedsel. Eeuwenlang heeft de landbouw vormgegeven aan het Europese landschap, lokale gemeenschappen, economieën en culturen. Honderd jaar geleden telde het platteland talrijke kleine boerderijen en hadden veel huizen in stedelijke gebieden een kleine moestuin. Op de markt werden lokaal verbouwde seizoensproducten aangeboden en voor de meeste Europeanen was vlees een bijzondere traktatie. De afgelopen zeventig jaar heeft de voor voedselproductie bestemde landbouw zich echter steeds meer ontwikkeld van een lokale activiteit naar een wereldwijde industrie. Een industrie die in Europa en de rest van de wereld een groeiende bevolking met geglobaliseerde smaken van voedsel moet voorzien. De moderne Europeaan kan genieten van een maaltijd van lamsvlees uit Nieuw-Zeeland met rijst uit India, begeleid door een glas Californische wijn en afgesloten met Braziliaanse koffie. Verse tomaten uit Nederlandse of Spaanse kassen zijn het hele jaar door te koop.
In een steeds verder verstedelijkte, geglobaliseerde wereld moeten landbouwers steeds grotere hoeveelheden voedsel kunnen produceren. Toenemende concurrentie heeft geleid tot schaalvergroting – intensieve landbouw – met een sterkere positie voor grotere bedrijven. Die bedrijven zijn vaak gespecialiseerd in de teelt van slechts enkele soorten gewassen of in veeteelt op een groter oppervlak, met gewaarborgde toegang tot markten over de hele wereld. De Europese landbouw vormt op die regel geen uitzondering.
Samen met lucht en water behoort voedsel tot de eerste levensbehoeften van de mens. Als toegang tot voldoende voedsel door een natuurramp of slecht beleid ontbreekt, kan dit ertoe leiden dat hele gemeenschappen verhongeren. Daarom is de voedselproductie altijd gezien als meer dan alleen een activiteit die door individuele landbouwers wordt uitgevoerd. We beschouwen het ook als een zaak van nationaal beleid en veiligheid, inclusief economische zekerheid. In de 19e eeuw was het merendeel van de Europeanen werkzaam in de landbouw. Sindsdien is het aandeel van landbouwers in de totale beroepsbevolking echter alleen maar afgenomen, vooral door het toenemende gebruik van landbouwmachines en hogere inkomens voor banen in de stad.
Deze ontwikkelingen waren voor de EU-lidstaten aanleiding om afspraken te maken over een gemeenschappelijk landbouwbeleid. Doel was in eerste instantie waarborgen dat er in Europa voldoende voedsel beschikbaar was tegen betaalbare prijzen. Voorwaarde was dat er voldoende landbouwers actief zouden blijven om het land te bewerken. Wereldwijde concurrentie kan de prijzen omlaag brengen en slechts een fractie van de uiteindelijke verkoopprijs komt daadwerkelijk bij de landbouwer terecht. In de loop van de tijd werden er in het gemeenschappelijk landbouwbeleid ook maatregelen opgenomen voor ondersteuning van de plattelandseconomie in het algemeen, beperking van de milieu-impact van de landbouw, en bescherming van de bodem.
De afgelopen decennia is het landbouwareaal in Europa geslonken door uitbreiding van stedelijke gebieden en, in mindere mate, uitbreiding van bossen en bosgebied. Op dit moment is ruim 40% van het landoppervlak van Europa in gebruik voor landbouwactiviteiten. In 2016 telde de EU meer dan 10 miljoen boerderijen (landbouwbedrijven) en ongeveer 3% daarvan gebruikte meer dan de helft van de landbouwgrond. In feite is ongeveer twee derde van de Europese boerderijen kleiner dan 5 hectare (50 000 m2, ongeveer even groot als zeven voetbalvelden). Het merendeel daarvan is een hobby- of zelfvoorzienend bedrijf, dat meer dan de helft consumeert van wat het produceert. Veel landbouwgemeenschappen, met name in gebieden met een lage landbouwproductiviteit, kampen met leegloop en een krimpende, vergrijzende bevolking, waardoor de druk op kleine landbouwbedrijven toeneemt.
Het Europese agrarische landschap wordt steeds meer gekenmerkt door een lage gewasdiversiteit, met uitgestrekte gebieden en steeds grotere akkers waar slechts enkele gewassen zoals tarwe en maïs worden verbouwd. In dergelijke gebieden met intensieve landbouw ligt de biodiversiteit significant lager dan in landschappen die worden gekenmerkt door kleinere akkers met verschillende gewassen, afgescheiden door hagen en bosjes.
Een hogere productiviteit is ook deels bereikt dankzij een toenemend gebruik van synthetische chemische stoffen, zoals kunstmest en bestrijdingsmiddelen. Vroeger gebruikten landbouwers mest of mineralen om de bodem vruchtbaarder te maken en de productiviteit te verhogen. Meststoffen voegen voor plantengroei essentiële voedingsstoffen toe aan de bodem.
Kunstmest werd al vroeg in de twintigste eeuw uitgevonden en vanaf de jaren vijftig op grote schaal gecommercialiseerd om het probleem van ‘stikstofuitputting van de bodem’ op te lossen en zo de productiviteit te verhogen. Kunstmest bestaat hoofdzakelijk uit stikstof, fosfor en kalium en in mindere mate uit andere elementen als calcium, magnesium, zwavel, koper en ijzer. Daarnaast wordt in de landbouw gebruikgemaakt van gewasbeschermingsproducten – een breed spectrum aan hoofdzakelijk chemische stoffen gericht op het verwijderen van ongewenst onkruid, insecten en schimmels die schadelijk zijn voor planten en de plantengroei belemmeren.
Enerzijds zorgden kunstmest en bestrijdingsmiddelen dat een akker een grotere opbrengst opleverde, zodat de groeiende bevolking in Europa en de rest van de wereld gevoed kon worden. En die hogere opbrengsten hebben voedsel ook betaalbaarder gemaakt.
Anderzijds wordt niet alle ingebrachte stikstof door planten opgenomen. Overmatig gebruik van synthetische chemische stoffen kan het land, rivieren, meren en grondwater in een groot gebied verontreinigen. Ze komen zelfs in de lucht terecht als stikstofoxide – na kooldioxide en methaan een van de belangrijkste broeikasgassen. Sommige bestrijdingsmiddelen zijn schadelijk voor bestuivers, zoals bijen. Zonder die bestuivers kunnen we simpelweg niet voldoende voedsel produceren.
Europese landen produceren aanzienlijk meer vlees dan in de jaren zestig. En voor de productie van vlees, rundvlees in het bijzonder, is aanzienlijk meer land en water nodig dan voor plantaardige voedselproducten. Bovendien produceren veestapels methaan[i] en stikstofoxide, twee zeer krachtige broeikasgassen. De veestapel is naar schatting verantwoordelijk voor meer dan 10% van de totale uitstoot van broeikasgassen.
De landbouwproductiviteit van de bodem op lange termijn is afhankelijk van de algehele gezondheid van die bodem. Als we deze hulpbron blijven gebruiken zoals we nu doen, beperken we het vermogen van de bodem om voldoende diervoeders en voor menselijke consumptie geschikt voedsel te produceren.
Intensieve landbouw legt op veel manieren druk op land en bodem, onder meer door verontreiniging, erosie en verdichting veroorzaakt door zware landbouwmachines. Steeds meer onderzoeken benadrukken hoe wijdverbreid residuen van chemische stoffen die in bestrijdingsmiddelen en meststoffen worden gebruikt, aanwezig zijn in Europa ([1]). Er zijn gebieden waar bodemmonsters kritisch hoge niveaus van bepaalde chemische stoffen, zoals koper en cadmium, bevatten. Een teveel aan voedingsstoffen (stikstof en fosfor) heeft het leven in meren, rivieren en zeeën veranderd en in recente evaluaties van het Europees Milieuagentschap ([2]) over water wordt opgeroepen de hoeveelheid voedingsstoffen onverwijld terug te dringen om verdere schade aan de ecosystemen te voorkomen.
De hogere voedselproductie is niet alleen van invloed op bodemrijkdommen en bodembiodiversiteit, maar heeft ook onvoorziene gevolgen gehad voor ons voedingspatroon.
Vijf van de zeven hoofdrisicofactoren voor de gezondheid die leiden tot vroegtijdig overlijden (hoge bloeddruk, hoog cholesterolniveau, overgewicht, alcoholmisbruik en het eten van onvoldoende groenten en fruit), houden verband met wat we eten en drinken. Meer dan de helft van de volwassen bevolking van Europa is te zwaar en ruim 20% lijdt aan vetzucht (obesitas). Ook obesitas onder kinderen is een groeiende zorg.
Vergeleken met vijftig jaar geleden consumeren Europeanen meer voedsel per persoon. De inname van dierlijke eiwitten, hoofdzakelijk vlees en zuivelproducten, is in deze periode verdubbeld en ligt op dit moment op twee keer het wereldwijde gemiddelde. Volwassen Europeanen eten jaarlijks gemiddeld 101 kg graan en 64 kg vlees per persoon – deze hoeveelheid is in recente jaren iets afgenomen, maar ligt nog altijd ruim boven het wereldwijde gemiddelde. Ook consumeren we meer suiker en suikerproducten (13 kg) dan vis en zeevruchten (10 kg).
Tegelijkertijd wordt er in Europa jaarlijks 88 miljoen ton voedsel verspild, wat gelijk staat aan 178 kg per persoon. Voedselverspilling betekent tevens verspilling van alle middelen die zijn gebruikt om dat voedsel te produceren: water, bodem en energie. Bovendien dragen de verontreinigende stoffen en broeikasgassen die vrijkomen tijdens productie, transport en marketing ervan bij aan de aantasting van het milieu en klimaatverandering.
Tegelijkertijd zijn er miljoenen mensen in de wereld die lijden aan ondervoeding. Volgens de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) waren in 2017 meer dan 820 miljoen mensen ondervoed. Volgens Eurostat kon in 2017 12% van de Europeanen zich om de dag geen maaltijd van goede kwaliteit veroorloven.
Het is duidelijk dat een hogere voedselproductie niet automatisch betere voeding voor iedereen betekent. Dit is een breed erkend probleem en er zijn Europese en internationale maatregelen in het leven geroepen om voedselverspilling en ondervoeding aan te pakken. Voorbeelden zijn SDG 2: Alle honger de wereld uit en SDG 12: Verantwoorde consumptie en productie. Een gezonder voedingspatroon en beperking van voedselverspilling, onder meer door een gelijkmatiger verdeling van gezonde, voedzame voeding over de samenleving en de wereld, zou een aantal negatieve gevolgen van op land geproduceerd voedsel voor de gezondheid, het milieu en het klimaat, kunnen tegengaan.
Het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de EU en de eengemaakte markt hebben ervoor gezorgd dat voedselproducten die binnen de EU worden geproduceerd, voldoen aan strenge veiligheidsnormen. De EU handelt niet alleen intern in voedselproducten, maar importeert en exporteert ook landbouwproducten van en naar de rest van de wereld. Deze producten waren in 2018 goed voor 7% van de totale handel buiten de EU. De EU is een grote importeur van vers fruit en verse groenten, en exporteert (gedistilleerde) dranken en vlees. Indirect betekent de handel in voedsel dat de EU bodemrijkdommen importeert en exporteert. Naast de productie van palmolie is de stijgende wereldwijde vleesconsumptie een van de drijvende krachten achter de ontbossing in tropische bossen, die vaak moeten wijken voor weidegrond voor vee of palmplantages.
Maar land wordt niet alleen in cultuur gebracht voor de productie van voedsel en diervoeders. Een steeds groter deel van de Europese landbouwgrond wordt gebruikt voor het verbouwen van gewassen als koolzaad, suikerbiet en maïs voor de productie van biobrandstoffen. Bij het verbouwen van gewassen voor biobrandstof leggen concurrerende behoeften extra druk op land in het algemeen en op landbouwgrond in het bijzonder. Biobrandstoffen worden gezien als een middel om broeikasgassen te beperken, maar dit is afhankelijk van de manier waarop ze worden geproduceerd en welk plantenmateriaal ervoor wordt gebruikt. Er zijn meerdere biobrandstoffen die onbedoelde negatieve gevolgen hebben voor het milieu. Om dit soort negatieve gevolgen te voorkomen, heeft de EU een aantal duurzaamheidscriteria vastgesteld om de schadelijke impact van biobrandstoffen op het milieu, inclusief bodemrijkdommen, te beperken.
De milieu-impact van de EU op land en bodem beperkt zich niet tot het grondgebied van de EU. Europeanen consumeren landbouwproducten die worden geïmporteerd uit de rest van de wereld. In de landen die naar Europa exporteren, worden land en bodem, en andere hulpbronnen als water en energie, aangetast door de hoge consumptieniveaus van Europa. Ook zijn er multinationals die in derdewereldlanden grote stukken land opkopen om verzekerd te zijn van een regelmatige aanvoer, zodat in de behoeften van de Europese consument kan worden voorzien.
Volgens een recent rapport van het intergouvernementeel platform voor wetenschap en beleid inzake biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES), is de productiviteit van ongeveer een kwart van het wereldwijde landoppervlak verminderd door bodemaantasting. Teruglopende populaties van bestuivers kunnen resulteren in oogstverliezen ter waarde van 500 miljard euro per jaar.
Volgens voorspellingen van de Verenigde Naties neemt de wereldbevolking in de komende dertig jaar met 2 miljard toe, om in 2050 uit te komen op 9,7 miljard. Deze groei op zichzelf betekent al dat we verandering moeten brengen in de manier waarop we ons voedsel verbouwen, produceren en consumeren. De voedselproductie moet omhoog en daar komen de gevolgen van de klimaatverandering nog bovenop.
De bodem is echter een eindige hulpbron, die nu al onder te grote druk staat door de manier waarop we voedsel produceren. Als we aan de ene kant in Europa minder voedsel gaan produceren en aan de andere kant de import verder opvoeren om toch aan de interne vraag te kunnen blijven voldoen, dan kan dit een grote impact hebben op de wereldwijde voedselmarkt. De voedselprijzen kunnen gaan stijgen en het risico van kwetsbare bevolkingsgroepen op ondervoeding kan verder oplopen.
De urgentie van deze situatie dwingt ons tot een volledig andere relatie met voedsel: we moeten anders gaan eten én anders gaan produceren. Waarschijnlijk betekent het dat we minder vlees en zuivelproducten moeten eten en meer seizoensgroenten en -fruit. Er worden plantaardige vlees- en zuivelvervangers ontwikkeld en op de markt gebracht, evenals andere voedselproducten met een gelijkwaardige voedingswaarde maar een aanzienlijk lagere input (zoals land, water en energie). De vraag is of deze alternatieven zich in ons boodschappenmandje gaan ontwikkelen van uitzondering tot norm.
Het betekent ook dat we voedselverspilling tot een minimum moeten beperken, in het veld, op de markt en in huishoudens. Om aan de groeiende vraag naar voedsel te voldoen en verdere ontbossing te voorkomen, moet intensieve productie in sommige gebieden doorgaan, maar we moeten een einde maken aan de bijbehorende verontreiniging. Voor een duurzame voedselproductie moet ook in bepaalde gebieden iets worden gedaan aan het wegtrekken van de bevolking. Meer mensen moeten gestimuleerd worden om te blijven en voor het land te zorgen, de lokale biodiversiteit te beschermen en kwalitatief hoogwaardige producten te produceren.
Een plant bestaat hoofdzakelijk uit waterstof, zuurstof, koolstof en stikstof. Koolstof, waterstof en zuurstof kunnen planten eenvoudig uit water halen en kooldioxide uit de lucht, maar voor stikstof geldt dit niet. Na een aantal oogsten kan de voorraad stikstof in de bodem uitgeput zijn.
Onze atmosfeer bestaat voor meer dan 70% uit stikstof, maar planten kunnen stikstof in de vorm waarin deze in de lucht voorkomt, niet gebruiken. Alleen bepaalde vrij levende en plant-symbiotische bacteriën (met name symbionten van peulgewassen) kunnen atmosferische stikstof omzetten in een voor planten bruikbare vorm. Om de bodem de kans te geven zijn stikstofvoorraden weer aan te vullen, laat men in de traditionele landbouw het land braak liggen of worden er tussen de oogst en het inzaaien van het volgende gewas peulgewassen geplant.
For references, please go to https://eea.europa.eu./nl/ema-signalen/signalen-2019/artikelen/ander-voedingspatroon-andere-landschappen-2013 or scan the QR code.
PDF generated on 23-12-2024 03:51
Engineered by: EEA-webteam
Software updated on 26 September 2023 08:13 from version 23.8.18
Software version: EEA Plone KGS 23.9.14
Documentacties
Delen met anderen