All official European Union website addresses are in the europa.eu domain.
See all EU institutions and bodiesDoe iets voor onze planeet, print deze pagina alleen als dat nodig is. Zelfs een kleine actie kan een enorm verschil maken als miljoenen mensen dat doen!
Article
In 2018 heeft het aardobservatieprogramma van de EU, Copernicus, een nieuwe Europabrede inventarisatieronde afgerond. Deze vormde de basis voor een gedetailleerde analyse van bodembedekking en, deels, landgebruik in de EEA-lidstaten en meewerkende landen die door het Europees Milieuagentschap is uitgevoerd. Volgens deze Corine (COoRdination of INformation on the Environment, coördinatie van informatie over het milieu) monitoringresultaten, is de bodembedekking in Europa sinds 2000 relatief stabiel gebleven, met ongeveer 25 % bouwland en permanente teelt, 17 % weidegrond en 34 % bos. Bij nadere beschouwing van recente veranderingen in bodembedekking, vallen echter twee opmerkelijke ontwikkelingen op.
Ten eerste blijven steden en infrastructuur zich verder uitbreiden. Hoewel bebouwde oppervlakken minder dan 5% van het bredere grondgebied van de EEA-landen bedekken, is er tussen 2000 en 2018 nog altijd een aanzienlijk gebied – iets kleiner dan Slovenië – afgedekt geraakt (bedekt door beton of asfalt). Het goede nieuws is dat de totale hoeveelheid aan bebouwde oppervlakken wel minder snel groeit: van 1 086 km2 per jaar tussen 2000 en 2006 naar 711 km2 per jaar tussen 2012 en 2018.
Ten tweede waren de grootste afnames te zien bij landbouwgrond, hoofdzakelijk door stadsuitbreiding en beëindiging van landbouwactiviteiten. Het totale oppervlak aan bosgebied bleef stabiel. De hoeveelheid verloren akkerland, weiland en natuurlijk grasland was vergelijkbaar met de toename aan bebouwde oppervlakken. En, aangezien de meeste Europese steden gebouwd zijn op en omringd worden door vruchtbaar land, is het vaak productieve landbouwgrond die wordt ingenomen en bedekt met bebouwing. Gelukkig lijkt het verlies van landbouwgrond aanzienlijk te zijn vertraagd; in de periode 2012-2018 leek dit zelfs bijna tot stilstand te zijn gekomen.
Op dit moment woont bijna driekwart van de Europeanen in stedelijk gebied. De verwachting is dat de stedelijke bevolking van Europa tegen 2050 met nog eens 30 miljoen mensen zal toenemen. Er zullen meer huizen en meer infrastructuur moeten worden gebouwd en aangelegd (zoals wegen, scholen, waterzuiveringsnetwerken en afvalvoorzieningen) om te voorzien in de behoeften van de groeiende totale- en stedelijke bevolking van Europa.
Bevolkingsgroei is niet de enige drijvende kracht achter stadsuitbreiding en het ruimtebeslag en de bodemaantasting die daarmee samenhangen. Ook stijgende inkomensniveaus spelen een rol. Een hoger inkomen vertaalt zich tenslotte vaak in grotere woningen, meer vakantiehuizen en -parken langs de kust en meer commerciële en industriële voorzieningen om te voorzien in de stijgende consumentenbehoeften. In veel opzichten gaan de uitbreiding van stedelijke gebieden en de bijbehorende infrastructuur hand in hand met het toenemende aantal sociaaleconomische voordelen waarvan veel Europeanen in recente decennia hebben kunnen profiteren. Een aantal van deze veranderingen in levensstijl hebben echter langdurige negatieve gevolgen, niet alleen voor het platteland en natuurlijke landschappen, maar ook voor stedelijke landschappen.
Hoewel de versnippering van landschappen tussen 2012 en 2015 vertraagde, neemt deze in de 39 EEA-landen nog altijd toe, met vooral gevolgen voor plattelandsgebieden en dunbevolkte gebieden.
Wegen en spoorwegen zorgen voor verbinding tussen mensen en stedelijke- en plattelandsgebieden, maar voor de verspreiding van wilde dieren en planten vormen ze vaak een groot obstakel. Naarmate stedelijke gebieden en de ondersteunende infrastructuur zich uitbreiden in het landschap, raken leefgebieden in steeds kleinere stukjes versnipperd. Voor soorten die in deze steeds verder krimpende gebieden leven, kan dit betekenen dat er minder voedsel beschikbaar is en dat de genenpool kleiner wordt. Wanneer de populatieomvang afneemt tot onder een kritisch niveau kunnen soorten in zo'n specifiek gebied uitsterven. Dat is de reden dat veel soorten alleen voorkomen in plattelandsgebieden of beschermde gebieden. Ook zijn er veel wilde dieren die gewond raken of omkomen bij pogingen om obstakels als autosnelwegen over te steken.
Versnippering van landschap wordt aangepakt met EU-beleid, waaronder de overkoepelende biodiversiteitsstrategie van de EU voor de periode tot 2020 gericht op het voorkomen van verder biodiversiteitsverlies. In de praktijk wordt deze strategie ondersteund door concrete maatregelen, zoals de vaststelling van een groene infrastructuur – een strategisch gepland netwerk van natuurlijke en semi-natuurlijke gebieden om soorten te helpen zich door het landschap te bewegen en te verspreiden. In deze context leggen veel Europese landen wildoversteekplaatsen aan – tunnels of bruggen waarlangs diersoorten wegen en kanalen kunnen oversteken. Afhankelijk van de locatie waarop ze worden aangelegd en de soorten die in het gebied leven, kunnen deze oversteekplaatsen lokaal een belangrijk verschil maken. Ook heggen en bomenrijen in open landschappen kunnen de onderlinge verbinding van leefgebieden bevorderen en tegelijk andere bedreigingen, zoals bodemerosie door wind, verminderen.
Zelfs in beschermde gebieden komt versnippering voor. Toch blijkt de toename van de versnippering in beschermde gebieden die deel uitmaken van het Natura 2000-netwerk van de EU aanmerkelijk lager te liggen dan in onbeschermde gebieden. Dit wijst erop dat goed uitgevoerde natuurbeschermingsmaatregelen een positieve impact hebben.
Zoals zoveel milieubeleidskwesties stelt versnippering van landschap ons voor een dilemma. Aan de ene kant leidt de uitbreiding van vervoersnetwerken tot versnippering van het landschap en extra druk op ecosystemen, bijvoorbeeld door vervuiling. Aan de andere kant leveren vervoersnetwerken ook economische kansen (bijv. banen in het toerisme, de industrie of de bio-economie) op voor plattelandsgemeenschappen, die vaak sterk afhankelijk zijn van de landbouw en kampen met leegloop.
In sommige plattelandsgemeenschappen is het uit productie nemen van landbouwgrond een relevant probleem. Het speelt vooral in afgelegen regio's waar de lokale economie sterk afhankelijk is van de landbouwactiviteiten van vaak kleinschalige boerenbedrijven met een lage landbouwproductiviteit. In deze gemeenschappen trekken jongere generaties naar de steden en heeft de kleinschalige landbouw moeite om te concurreren met een meer gestructureerde, meer intensieve landbouwmarkt. De verwachting is dat de komende 20 tot 30 jaar in delen van Europa aanzienlijke oppervlakken landbouwgrond uit productie zullen worden genomen.
Wanneer grond onbebouwd wordt gelaten, begint er vegetatie – inclusief bos – op te groeien die het verlaten gebied uiteindelijk zal overnemen. Maar na eeuwenlang extensief landgebruik, bijvoorbeeld begrazing door schapen of geiten, resulteert die natuurlijke hervegetatie vaak in ecosystemen met minder verschillende soorten. Voor het behoud van leefgebieden en soorten in de EU is het daarom vaak beter om landbouwers te ondersteunen bij het bedrijven van extensieve landbouw met een hoge natuurwaarde. Nieuwe stimuleringsmaatregelen, zoals diversificatie van inkomstenbronnen (bijv. toerisme) of hogere prijzen voor voedselproducten van hoge kwaliteit, kunnen helpen om deze trends om te buigen.
Verstedelijking, een groeiende bevolking en een groeiende economie aan de ene kant en leegloop van het platteland aan de andere kant hebben ertoe geleid dat er in Europa meer mensen op een kleiner oppervlak leven. Terwijl sommige gebieden kampen met een wegtrekkende bevolking en een afname van economische en landbouwactiviteiten, worden andere gebieden – zowel stedelijke als landbouwgebieden – juist steeds intensiever gebruikt.
In de bodem speelt zich een vrijwel onzichtbare interactie af tussen een enorme verscheidenheid aan in de bodem levende organismen, organisch materiaal van planten en wortels, en materiaal van verweerd gesteente en sedimenten. Deze gevoelige biominerale laag bovenop de aardkorst kan worden gezien als een ecosysteem op zich. Intensief landgebruik kan behoorlijk en op verschillende manieren schadelijk zijn voor de bodem en zijn functies, bijvoorbeeld door afdekking van de bodem, erosie, verdichting en verontreiniging.
Als de bodem wordt afgedekt – bedekt met gebouwen, asfalt of beton – verliest hij zijn vermogen om water te absorberen en vast te houden of om voedsel te produceren. Het gebruik van zware machines kan de bodemstructuur veranderen en compacter maken. Hierdoor is er minder lucht en water aanwezig in delen van de bodem waar plantenwortels water en voedingsstoffen opnemen en waar bodemdieren en micro-organismen organisch materiaal verteren. Afgedekte of sterk verdichte bodems absorberen minder regenwater, wat weer leidt tot een toename van bovengrondse afwatering, bodemerosie en het risico op overstromingen.
Voor een hogere productiviteit wordt vaak gebruikgemaakt van kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen, evenals van bepaalde landbouwpraktijken, die kunnen leiden tot erosie en verontreiniging. Als bijvoorbeeld uitsluitend maïs wordt verbouwd, neemt het risico op erosie toe. Erosie van de teellaag leidt tot lagere opbrengsten en daarmee lagere inkomsten voor de landbouwer. Erosie kan ook een negatieve invloed hebben op de biodiversiteit, aangezien in de teellaag de grootste diversiteit en dichtheid aan bodemorganismen voorkomt. Volgens sommige ramingen ligt de huidige gemiddelde snelheid van bodemerosie door water 1,6 keer hoger dan de gemiddelde snelheid van bodemvorming in de EU. Ook wind- en oogstverliezen zijn belangrijke oorzaken van bodemerosie.
Verder kan overmatig gebruik van minerale meststoffen de bodem verontreinigen met cadmium (zie Interview – Bodemverontreiniging: de verontrustende erfenis van de industrialisatie) en de werking van bodemecosystemen aantasten (zie Interview – De bodem: de levende schat onder onze voeten). Door bodemerosie of overstromingen kunnen verontreinigende stoffen terechtkomen in het oppervlaktewater, uitspoelen naar het grondwater en zich verder verspreiden. Ook kunnen bepaalde praktijken van afvalbeheer – zoals het storten van afval of het verspreiden van afvalwater op land – verontreinigende stoffen in de bodem brengen, inclusief kleine plasticdeeltjes. In Europa is verontreiniging door de industrie gereguleerd in EU-wetgeving, met als gevolg dat ze aanzienlijk is afgenomen. Desondanks komt ook een deel van de verontreiniging van industriële installaties in de bodem terecht. Voor de 30 000 installaties en 91 verontreinigende stoffen die in wetgeving zijn opgenomen, wordt alle informatie over hoeveel en welke verontreinigende stoffen elke installatie uitstoot, openbaar gemaakt via een webportal (het Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen) beheerd door het Europees Milieuagentschap en de Europese Commissie. Naast de bekende en gereguleerde verontreinigende stoffen, is er in recente jaren een aantal nieuwe verontreinigende stoffen bijgekomen waarover de zorgen groeien. Een voorbeeld zijn persistente organische verontreinigende stoffen gebruikt voor gewasbescherming, die de bodem in Europa verontreinigen. Afhankelijk van hun potentiële impact zijn er zeer waarschijnlijk nieuwe maatregelen nodig om het milieu en de volksgezondheid te beschermen.
Verontreiniging is niet altijd toe te schrijven aan lokale vervuilingsbronnen. Wind en regen kunnen luchtverontreiniging meevoeren en afzetten in zelfs de meest afgelegen delen van de wereld. Op dezelfde manier als gebeurt in meren en oceanen, kunnen verontreinigende stoffen die in de bodem terechtkomen zich in de loop van de tijd ophopen en deze ecosystemen aantasten.
Bij hulpbronnen die zo kostbaar en beperkt beschikbaar zijn als land en bodem, is de enige haalbare optie een duurzaam gebruik en het voorkomen van aantasting.
De EU streeft naar ‘geen netto-ruimtebeslag in 2050’ in lijn met de wereldwijde doelstellingen voor duurzame ontwikkeling. Een duidelijke manier om stedelijke uitbreiding te beperken, is om beter gebruik te maken van de bestaande stedelijke ruimte. Op dit moment zijn hergebruik en ruimteijke verdichting, bijvoorbeeld een oud industrieterrein gebruiken voor infrastructuur of stadsuitbreiding, nog slechts goed voor een fractie (13 %) van de nieuwe ontwikkelingen (zie EEA-indicator en viewer landrecyclering), en blijft ruimtebeslag een probleem (zie de viewer ruimtebeslag). Europese planologen, en in het bijzonder stedenbouwkundigen, zullen een belangrijke rol moeten gaan spelen in de beperking van stadsuitbreiding. Dit kunnen ze doen door het ontwerpen van compacte, maar groene steden, met belangrijke voorzieningen op loopafstand, of mobiliteitssystemen die zijn ontworpen om reisafstanden en -tijden te beperken, of een uitgebreid groene-infrastructuurnetwerk dat alle natuurgebieden op het continent met elkaar verbindt.
Het in de praktijk brengen van dit soort plannen vraagt betrokkenheid van een breed scala aan stakeholders en beantwoording van belangrijke bestuurlijke vraagstukken (zie Governance – samenwerking voor duurzaam landbeheer).
For references, please go to https://eea.europa.eu./nl/ema-signalen/signalen-2019/artikelen/land-en-bodem-in-europa or scan the QR code.
PDF generated on 23-11-2024 00:04
Engineered by: EEA-webteam
Software updated on 26 September 2023 08:13 from version 23.8.18
Software version: EEA Plone KGS 23.9.14
Documentacties
Delen met anderen